Sara Maria Eleonora Hudig (Rotterdam 13-7-1833 – Rotterdam 14-2-1888)
Sara Hudig werd op 13 juli 1833 geboren in Rotterdam. Zij was het derde kind van Dirk Hudig (Rotterdam 5-9-1803 – Rotterdam 15-9-1853) en Pieternella Havelaar (1805 – Rotterdam 14-7-1833)
Het was een welgestelde familie, vader was scheepsbevrachter en assuradeur, die op stand woonde in het centrum van Rotterdam. Een dag na de geboorte van Sara, op 14 juli, overleed haar moeder aan de gevolgen van cholera. Ze was 28 jaar.
Het gezin, dat verder nog bestond uit de kinderen Francina (1830) en Pieter (1832) woonde toen op Wijnhaven 296 (wijk 2) in Rotterdam.
Dirk Hudig hertrouwde in 1838 met een jongere zus van zijn eerste echtgenote, Geertruida Havelaar, en kreeg met haar ook drie kinderen, Jan (1840), Dirk (1842) en Louis Jacob Hudig (1844). Sara was intussen op zeer jonge leeftijd, eind 1837 op een kostschool in Voorschoten geplaatst, waar ze ongetwijfeld zeer goed onderwijs heeft gekregen.
Ook de tweede vrouw van vader Dirk is jong overleden, in 1845 op 38 jarige leeftijd, aan de gevolgen van tuberculose. Hij trouwde in 1850 voor de derde maal, met Margaretha Francina van Vollenhoven. Uit dit huwelijk kwam één kind voort: Francina Geertruida Johanna Hudig, geboren in 1853. Het gezin was intussen verhuisd naar Haringvliet 37. Vader Dirk heeft de geboorte van zijn laatste kind niet meer meegemaakt want hij overleed twee maanden eerder.
In 1850 had hij zijn oudste zoon Pieter alle volmachten gegeven om zijn werk als cargadoor en assuradeur voort te zetten. Na het overlijden van Dirk was voor de kinderen een voogd aangewezen. Dit was Jacob Govert Mees, een oom van Sara. Jacob Mees was getrouwd met een zus van Dirk Hudig, Johanna Francina Hudig. Overigens waren er meerdere familiebanden tussen vooraanstaande families in Rotterdam, ook in volgende generaties. Bovendien was het gezin Mees gaan wonen in het huis van de ouders van Dirk Hudig, Boompjes 27, dus de verwantschap ging al verder terug. Jan Hudig, waarschijnlijk de broer van Dirk Hudig, werd enkele jaren later voogd over Jan Jacob Havelaar en Jacob Petrus Havelaar, uit de familie van de moeder van Sara.
Op 27 oktober 1853 werd zoon Pieter Hudig officieel meerderjarig verklaard. Hij kreeg dispensatie met 21 jaar, omdat de officiële leeftijd voor meerderjarigheid toen nog 23 jaar was.
Na het overlijden van Dirk woonde de weduwe Van Vollenhoven met kinderen Pieter, Jan, Dirk, Louis Jacob, Francine, Sara en Francina Geertruida Johanna op adres Schiedamsedijk 19 (oud nummer 663) en vervolgens Schiedamse Singel 94 (oud nummer 661a). Pieter huwde in 1857 met Adriana Jacoba Mees, opnieuw een verbintenis tussen de twee families, en verliet het ouderlijk huis. Maar lang heeft het huwelijk niet geduurd want Pieter overleed al in 1864, hij was toen 32 jaar.
In 1865 ging de weduwe Van Vollenhoven met haar eigen dochter Francina Geertruida Johanna Hudig naar Apeldoorn.
Broer Jan Hudig was vertrokken naar Semarang in Nederlands-Indië, dus eerstvolgende broer Dirk was nu de aangewezen persoon om als hoofd van het gezin op te treden.
Rotterdamse Ambulance naar de Frans-Duitse oorlog
Bij het uitbreken van de Frans-Duitse oorlog was door het Rotterdamse comité van het Rode Kruis een geldbedrag bijeengebracht van meer dan fl.30.000 om een ambulance in te richten. Het was één van de meer dan tien ambulances die vanuit Nederland naar de twee strijdende partijen gingen. Sara ging in 1870 met de ambulance van het Rotterdamse Rode Kruis naar het slagveld bij Sedan. Op 9 september vertrok de ambulance richting Luik, waarna ze verder reisden naar La Chapelle, een dorpje dicht bij de Belgisch-Franse grens, ten noordoosten van Sedan. De ambulance was ondergebracht in het kerkje, dat 30 bedden kon herbergen, de school en een paar kleinere lokalen of tenten. Op 13 september was de Rotterdamse ambulance volledig in gereedheid om gewonden op te nemen.
In totaal werden 83 gewonde soldaten opgenomen en verpleegd door de Rotterdamse ambulance. Uit verslaggeving is gebleken dat er van deze zieken slechts drie zijn overleden.
Een belangrijke voorwaarde voor deelname was de beheersing van de vreemde talen Frans en Duits. Daarnaast had het Rode Kruis de voorkeur voor nette, beschaafde dames van goede huize. Sara Hudig was toen zij naar Sedan vertrok al 37 jaar oud. De keuze van Sara om zich als verpleegster in te zetten tijdens de Frans-Duitse oorlog, als vrouw uit de hogere kringen, was uitzonderlijk. Ze was verpleegster in een tijd waarin verplegen nog nauwelijks als een beroep werd gezien en waar nog geen echte opleiding voor was. Ze was zeker niet voorbereid op een oorlogssituatie en heeft in de praktijk haar ervaring op moeten doen. Van het verplegen tijdens de oorlog moet men zich ook geen al te grote voorstelling maken. Het bestond voor een groot deel uit het verzorgen van de gewonden met eten en drinken, het spreken van geruststellende woorden en in het algemeen het zorgen voor het welzijn van de soldaat.
Sara hield tijdens haar verblijf bij de Rotterdamse Ambulance een dagboekje bij, een soort journaal, waarin ze haar bezigheden en ervaringen beschreven heeft. Daarnaast stuurde ze brieven naar huis, die in het familiearchief bewaard zijn gebleven. Na de oorlog heeft ze op basis hiervan een boekje gepubliceerd “In de ambulance van het Rode Kruis”.

De Rotterdamse Ambulance in La Chapelle verzorgde vanaf 13 september gewonde soldaten van het slagveld bij Sedan. Bij Sedan was 30 augustus tot 2 september, dus al twee weken eerder, de beslissende slag van de oorlog geleverd. Het was de ondergang van het Franse Tweede Keizerrijk, en ging gepaard met de gevangenname van Keizer Napoleon III. Alleen Parijs weigerde te capituleren en daar werd de strijd voortgezet nadat er de republiek was uitgeroepen.
In het boekje van Sara wordt niet verklaard waar de 30 gewonden die op 13 september in de ambulance zijn opgenomen vandaan kwamen, maar aannemelijk is dat ze overgenomen zijn van een andere ambulance. In de Franse Ambulance de la Presse bijvoorbeeld, in Mouzon ten zuiden van Sedan, waren 1200 gewonden verzameld. Er kwamen geen nieuwe gewonden meer van het slagveld want de strijd was hier gestaakt.
Enkele mannelijke leden van de ambulance die zelf het slagveld bezochten weten te berichten over de chaos die daar nog heerste. De lijken waren wel begraven maar overal lagen dode paarden en achtergelaten uitrustingstukken.
Chateau d’Holly
De ambulance was genoodzaakt de activiteiten te staken bij het invallen van de herfst door de verslechterende weersomstandigheden. De ruimtes waren niet meer te verwarmen, het dak van de kerk was lek, doorboord door kogels. Ondanks vanuit Nederland toegezonden dekens waren de gewonden niet meer warm te houden. Een aantal bijna herstelden werd overgedragen aan de Pruisische autoriteiten. De rest werd verdeeld tussen het Franse militaire hospitaal in Sedan en een Frans hospitaal in een kasteel in de buurt. Dit hospitaal was een persoonlijk initiatief van de eigenaar van een garenspinnerij, de heer Payard-Potulot. Hij liet in zijn Chateau d’Holly (tegenwoordig geschreven als Chateau d’Olly), Franse krijgsgevangenen verzorgen en voerde daarnaast een informatiedienst door in de krant lijstjes te publiceren met de namen van gesneuvelde soldaten.
Na sluiting van de Hollandse ambulance in La Chapelle, op 22 oktober 1870, is het personeel teruggekeerd naar Nederland, behalve de verpleger Elie van Rijckevorsel en verpleegster Sara Hudig, die met een twintigtal gewonden meegingen naar kasteel Holly. Dat het kasteel een voortzetting was van de Hollandse ambulance, zoals sommige Franse bronnen (kranten, ansichtkaarten) vermelden, is dus niet helemaal juist.
De verlenging van de hulp door personeel van de Rotterdamse ambulance was mogelijk omdat hun kas nog ruim voorzien was. Daarnaast wilden sommige artsen en verplegers nog meer hulp verlenen dan tot dan toe verleend was. Waarschijnlijk zijn meer personeelsleden van de ambulance van plan geweest om te blijven maar alleen van Sara Hudig en Van Rijckevorsel is zeker dat ze dat ook daadwerkelijk gedaan hebben. De ambulance in het kasteel moest uiteindelijk ook worden gestaakt, op last van de Pruisische autoriteiten.



Het bestuur van het Rotterdamse Rode Kruis reikte in mei 1871 een oorkonde uit als dank aan iedereen die had meegewerkt aan de ambulance naar La Chapelle.
Aan alle deelnemers aan alle Nederlandse ambulances van de Frans-Duitse oorlog werd in januari 1872 een herinneringsmedaille uitgereikt, die in opdracht van Koning Willem III was vervaardigd en daarom ook wel de Medaille des Konings werd genoemd. Eerder had Sara ook al een Franse onderscheiding gekregen van de Société de Secours aux Blessés Militaires, een van de voorlopers van het Franse Rode Kruis.
In december 1873 verleende de Duitse keizer het ‘Verdienstkreuz für Frauen und Jungfrauen’ aan Sara, en in april van het volgend jaar kreeg ze van de Nederlandse regering toestemming om deze buitenlandse onderscheiding te mogen dragen.
Op de begraafplaats van het dorpje Illy-Olly heeft de heer Payard na de oorlog een klein monumentje geplaatst ter ere van de gesneuvelde Franse soldaten, met op de sokkel in het Frans de tekst ‘Herinnering en dankbare hulde aan mej. Sara Hudig en de heer E. van Rijckevorsel, van Rotterdam, voor de zorg en toewijding aan onze roemrijke gewonden geschonken’.
De ambulance door het Rotterdamse comité van het Rode Kruis (9-9-1870 – 28-10-1870) bestond uit de volgende personen:
Casembroot, jhr. F. de | commissaris van het hoofdcomité |
Egeling, L.J. | commissaris van het hoofdcomité vervanging |
Eisinger, T.E. [Eysinger, T.H.] | arts |
Strijbosch, L.H.W. | arts |
Hioolen, G. | chirurgein |
Vinkhuijzen, H.J. | arts |
Snellen, K. | arts |
Eelaart, J.A. van den | candidaat |
Nugteren, A.E. van | candidaat |
Trousselot, J.P.M. | candidaat |
Fijan, A. [Fyan] | candidaat |
Hudig, Sara | verpleegster |
Scharten, mej. L. [Charten] | verpleegster |
1 mannelijke verpleger | |
Rijckevorsel, Elie van | vrijwillig verpleger, secretaris |
Nijgh, W.A. | secretaris |
Hyacinthe | zuster dominicanesse |
Anna | zuster dominicanesse |
Oije, van | arts |
Grüber, M. | verpleger (of candidaat) |
later apart vermeld uit andere bron: | |
Halbertsma, S.J. | arts |
Over de periode na de oorlog is niet zoveel bekend. Halfbroer Dirk Hudig trouwde in december 1871 met Dorothea Maria Philippi. Andere halfbroer Louis Jacob Hudig trouwde in 1873 met Johanna Elizabeth van Vollenhoven, uit de familie van zijn stiefmoeder. Weduwe Margaretha Francina van Vollenhoven en haar dochter Francina Geertruida Johanna Hudig keerden in 1879 weer terug in Rotterdam, Westersingel 83, om 1882 te vertrekken naar Zeist.
Sara zelf woonde na 1877 enige tijd bij het echtpaar Hendrik Scholte (1817) (kleermaker) en Catharina Johanna de Bruin (1816) en hun zes kinderen, op adres Baan 17 (oud nummer 224). Vanaf februari 1878 woonde ook ene Johanna Hendrika Mijs in dit gezin. Sara verhuisde samen met Mijs naar Schiedamse Singel 44. Johanna Hendrika Mijs was geen familie, afkomstig uit Oudenbosch, waar ze in 1879 ook weer naar vertrok.
Sara Hudig overleed op 14 februari 1888 in Rotterdam, 54 jaar.
De beweegredenen van Sara Hudig zijn beschreven in de masterthesis uit 2008
“In dienst van de behoeftige medemens” van Julia van der Weide
https://thesis.eur.nl/pub/6397/Master%20Thesis%20Julia%20van%20der%20Weide%20200773.pdf
Informatie is afkomstig uit het dagboek dat Sara bijhield tijdens haar verblijf in Sedan toen zij werkte voor de Rotterdamse Ambulance van het Rode Kruis en uit het Stadsarchief Rotterdam.