Zo’n drie weken na het begin van de Eerste Wereldoorlog mengde Japan zich in de strijd met oorlogsverklaringen aan Duitsland en Oostenrijk-Hongarije. Korte tijd later besloot de japanse regering drie Rode Kruis teams uit te zenden om gedurende vijf maanden hulp te verlenen in Frankrijk (Parijs), Engeland (Londen) en Rusland (Petrograd). Het Japanse Rode Kruis was een machtige organisatie met 800.000 leden en genoeg middelen om drie volledig uitgeruste medische teams te zenden. Het Rode Kruis was onderdeel van het Japanse militaire systeem en viel direct onder supervisie van de regering.
Niet onbelangrijk waren de familiebanden tussen de regerende vorstenhuizen en de rol die adellijke families speelden in de besturen van het Rode Kruis in de diverse landen. De keizerin van Japan was patronesse van het Japanse Rode Kruis en persoonlijk betrokken geweest bij de totstandkoming van de missies, met name door haar correspondentie met de tsarina van Rusland.

Het Japanse Rode Kruis had al groot aanzien verworven in de westerse wereld en in het decennium voorafgaand aan de Eerste Wereldoorlog waren verscheidene bezoekjes naar Japan gemaakt door Britse en Amerikaanse hoofdverpleegsters om studie te maken van de Japanse organisatie. Het is daarom begrijpelijk dat de Japanse regering met de drie Rode Kruis missies naar Europa niet alleen een humanitair doel voor ogen had maar het ook zag als een mogelijkheid om het internationale prestige van Japan te vergroten. Vooral de missie naar Engeland stond in de eerste week bol van de plichtplegingen en officiële ontmoetingen, nog voor er een enkele gewonde verpleegd was.

Voor het samenstellen van de medische teams was er een ruime keuze uit goed opgeleid en ervaren personeel. Er werd vooral geselecteerd op medische kennis, fysieke gezondheid, en iets wat we nu stressbestendigheid zouden noemen. De meeste verpleegsters hadden oorlogservaringen opgedaan tijdens de Boxeropstand in en de Russisch-Japanse oorlog en waren onderscheiden voor hun moed in eerdere conflicten. Op de foto’s is goed te zien dat vrijwel alle verpleegsters op hun uitgaanstenue een rij onderscheidingen dragen.
De Japanse verpleegsters kregen hun opleiding op speciale internaten, waar ze gedurende drie jaar woonden. Daarna bleven ze vijftien jaar ter beschikking van de regering die ze in een noodgeval kon oproepen. Intussen getrouwde verpleegsters moesten hun gezin in de steek laten om aan hun verplichtingen te voldoen. Voor vertrek kreeg de groep een uitvoerige briefing over hetgeen ze te wachten stond en wat van ze verwacht werd.
Personeel
De missie naar Parijs bestond uit 31 personen: 3 chirurgen, 1 arts als apotheker, 22 verpleegsters (waarvan twee hoofdverpleegsters), 1 administrateur, 2 tolken, 2 personen voor de huishoudelijke dienst.
De leiding was in handen van dokter Shihota, professor aan de keizerlijke universiteit van Tokio. Hij verrichtte de meeste operaties. Zijn twee assistenten, dokter Motéki en dokter Watanabé, evenals dokter Hosogawa belast met de apotheek, waren eveneens artsen die in hoog aanzien stonden. Van de 22 verpleegsters moeten allereerst genoemd worden de twee hoofdverpleegsters, de dames Hamma en Isawa, [ook gespeld: Homma/Omma en Youhasa/Yuasa] waarvan de laatste de Franse taal sprak. Zij was bij aankomst de enige van het verplegend personeel die Frans sprak. De ambulance had zelf twee tolken meegebracht, de heren Oda en Kakou. De boekhouder was de heer Yamazaki. De overige 20 verpleegsters waren: Takéda, K. Kameda, K. Fousijawa, U. Ismai, N. Ino-Oue, M. Shop, T. Morimoto, C. Akasaka, K. Shimidzu, S. Kimoura, C. Oswa, N. Kawase, M. Tanaka, Y. Kinoshita, M. Yamakita, K. Koshoro, A. Sone, S. Kanekiro, K. Kato en S. Araki.
Vertrek en reis
De ambulance naar Parijs ging op 16 december 1914 in Yokohama aan boord van de pakketboot Foushimi-Mahou en zette koers naar Marseille. Na een aansluitende treinreis kwamen ze 7 februari in Parijs aan. Ze brachten een zeer complete medische uitrusting uit Japan mee, natuurlijk alles van Japanse makelij: de operatietafel, drie autoclaven, röntgenapparatuur, pharmaceutische producten, rubber handschoenen, linnengoed, watten, hydrofiel verbandgaas, chirurgische instrumenten (de fabricage hiervan stond in Japan op hoog niveau), medicamenten, glaswerk, tot aan de krukken voor de verminkten aan toe. Alles verpakt in 370 kisten, die bij aankomst dienst zouden gaan doen als voorraadkasten voor medicijnen en linnengoed. Het meegebrachte materiaal was voldoende voor een hospitaal van 200 bedden en nam het hele ruim van de pakketboot in beslag.

Aankomst en inwijding
De officiële benaming voor de Japanse ambulance was Mission de la Croix Rouge Japonaise, Hopital Bénévolé no.4 bis. Het vond onderdak in het prachtige Hotel Astoria waar het vanaf 15 februari operationeel was. Het was een hospitaal met 150 bedden, een aantal dat na september nog verhoogd zou gaan worden.
De officiële inhuldiging vond plaats op 3 april 1915 bij een bijeenkomst die was georganiseerd door de Société Franco-Japonaise de Paris. Present waren baron Ishii, de ambassadeur van Japan met al het ambassadepersoneel, de voorzitter van het Franse Rode Kruis, de directeur van de gezondheidsdienst van het Franse leger, een vertegenwoordiger van het ministerie van buitenlandse zaken, adellijke personen, tal van officieren en militaire artsen, de militaire attaché kolonel Fukuhara, ministers van Zweden en Bulgarije, en alle leden van de Société Franco-Japonaise.
Vanaf dat moment wapperde op Hotel Astoria de vlag van de rijzende zon naast de Rode Kruis vlag en de Franse vlag.

Hospitaal in het Hotel Astoria
Vijf maanden eerder al hadden de grote hotels in Parijs ruimte beschikbaar gesteld voor het huisvesten van ambulances. De ambassade van Japan had al een locatie voor het hospitaal gevonden in een buitenwijk van Parijs, maar op het laatste moment kwam ruimte vrij in het Astoria Hotel aan de Champs-Elysées. Op het Astoria Hotel was aan het begin van de oorlog beslag gelegd omdat de eigenaar Duits was en het had aanvankelijk onderdak geboden aan het British Red Cross Hospital. Een aantal patiënten van dit hospitaal, die niet vervoerd konden worden, werd overgenomen door de Japanners.
Men had het niet beter kunnen treffen. Witte muren rondom, nieuw parket. De overheersende indruk van dit hospitaal was die van netheid en frisheid. En de gekende Japanse properheid die thuis heerste van het kleinste huisje tot aan de paleizen, maakte dat microben geen kans kregen. De ruimten van het hotel werden aangepast aan hun gebruik als hospitaal. Er was onder andere een laboratorium ingericht die het mogelijk maakte voor de Japanse artsen om ter plaatse alle noodzakelijke analyses uit te voeren. De operatiekamer was ingericht op de derde verdieping in het ronde gedeelte van het gebouw, dat uitkeek op het Place de l’Etoile, op de hoek van de Champs-Elysées en de rue de Presbourg. De hoge ramen lieten veel daglicht toe. Alle etages waren met een lift bereikbaar.


Niet alleen werd al het benodigde materiaal uit Japan meegenomen, ook het verblijf en het onderhoud van het personeel werd geheel door het Japanse Rode Kruis vergoed. Voeding werd ingekocht bij een restaurateur aan de Champs-Elysées die de kosten rechtstreeks uitbetaald kreeg door het hoofd van de huishoudelijke dienst van de missie. Het kostte de Franse staat geen centime. Wel voor rekening van de staat was het onderhoud en de voeding van de gemiddeld honderdvijftig gewonden, en het was verantwoordelijk voor het gebouw. Hiervoor waren 31 Fransen ter beschikking gesteld, een tolk in opleiding, een onderofficier, 2 korporaals (waaronder een gemobiliseerde missionaris die teruggekeerd was uit Japan) en 27 verpleegsters en helpers die belast waren met het schoonhouden en op orde houden van de zalen. Aan het hoofd van deze huishoudelijke dienst stond een reserveluitenant, die tevens de verbindingsman was tussen de Japanse missie en de medische dienst van het leger. In burger was hij kanselier van de aartsbisschop van Parijs.
Deze samenwerking was heel vruchtbaar. Men ging op zeer vriendschappelijke basis met elkaar om. Bij het Japanse Rode Kruis, zoals gezegd een militaire organisatie, heerste een grote discipline. De verpleegsters van de ambulance waren niet alleen jonge meisjes die zich inzetten voor een liefdadig doel, maar waren ook echte soldaten die marcheerden voor de keizer.
Men kan zeggen dat deze strenge discipline de waardigheid ten goede kwam. Nergens heeft men verpleegsters zo sober en teruggetrokken zien werken als hier en nergens zag men zoveel glimlachen als hier. De Japanse ambulance kenmerkte zich door een atmosfeer van tolerantie en beleefdheid, en dit werd ook gewaardeerd door de gewonde soldaten.

Een anecdote
Een brigadier van de artillerie was binnengebracht van Douaumont waar hij in de buik was getroffen door een granaatscherf waarbij ook het hard licht werd geraakt. Hij kon slechts gered worden door een zeer riskante operatie. De chirurg vroeg:
– Is je familie ver weg?
– In Pithiviers
– Welke afstand?
– 94 kilometer
– Goed, ik heb de tijd
En de chirurg deed de opdracht uitgaan de ouders van de soldaat te gaan halen, zodat ze hun zoon in de armen konden sluiten. Het was acht uur ‘s avonds. De auto, ter beschikking gesteld door de geneeskundige dienst van het leger, vertrok in volle vaart. Maar onderweg kregen ze pech, en de arme ouders arriveerden pas om vijf uur ‘s morgens in het hospitaal. De chirurg had gewacht. Gedurende negen uur is een groep verpleegsters bij het bed gebleven om het hart samengedrukt te houden. Ze wisselden elkaar elke vijf minuten af bij dit zware werk en waren uitgeput. Maar de ouders hebben hun zoon kunnen omhelzen voor de operatie en hebben gewacht op de afloop. De artillerist overleefde het.

De Franse verpleegsters die aan het hospitaal verbonden waren vanaf het eerste begin, woonden samen met hun Japanse collega’s. Hieronder waren een aantal vooraanstaande dames: baronesse Le Lasseur, geboren Juigné, comtesse de Fréminville, lady Plunkett, comtesse d’Alsace, comtesse d’Aubigny, princesse de Montholon, mademoiselles Nadedja en Fedora Stanciof, de Kermaingant, de Courbertin, Leduc.

Kleding
De herstellenden liepen rond in witte kimono’s met een rood kruis linksvoor. Ook de gewonden in bed droegen deze kimono’s. Naast elk ziekbed prijkten elke dag verse bloemen. Soms maar een enkele bloem in een vaasje. Deze eenvoud was typisch Japans.

Als de verpleegsters naar buiten gingen droegen ze hun “uniforme de ville”, een blauwe japon en een klein kapje van zwart velours op hun zwarte haren. Omdat het Japanse Rode Kruis onderdeel was van het leger hadden de leden een militaire rang, die aangegeven was door zilveren sterren op de kraag. De leiders van de ambulances hadden ook een hoge militaire rang.
Op hun blouse hadden de verpleegsters meerdere decoraties. Sommigen droegen de herinneringsmedaille van de Russisch-Japanse oorlog die nog maar tien jaar daarvoor had plaatsgevonden.

De dienstkleding van de verpleegsters was geheel wit, met een witte kap, iets voorover op het hoofd geplaatst. Hun kleding leek niet op dat van de Franse verpleegsters, maar was gevormd naar dezelfde hygiënische principes. Geheel wit, van een gladde stof, glanzend als satijn. Hun rok was wijd en geplooid bij de ceintuur, die de fragiele personen er uit liet zien als kleine ballonnen.

De Franse pers was zeer positief over de hospitaal en het personeel, maar over één ding waren ze het eens: de afzichtelijke mutsen van de verpleegsters die er in hun ogen uitzagen als een pasteitje zoals ze in Frankrijk alleen gedragen werden door koks en bakkers.
Tijdens de bezoekuren zag men de Japanse verpleegsters nauwelijks. Het paste in het beeld van een bescheiden, zichzelf onzichtbaar makende, men zou kunnen zeggen onderdanige Japanse vrouw. Ze wachtten dan in de kleine salon die voor hen was gereserveerd. Enkelen van hen volgden lessen in de Franse taal die gegeven werden door een dame van het Franse Rode Kruis.

Voor de komst van de Japanse ambulance had men zich in Frankrijk afgevraagd of hij wel zou kunnen functioneren, niet alleen door taalproblemen maar ook vanwege de andere gewoonten in hun oosterse cultuur. De vooroordelen verdwenen al na de eerste dagen. Het Japanse hospitaal heeft gefunctioneerd als een geoliede machine. Vanwege hun onbekendheid met de Franse taal had men gedacht dat de Japanse verpleegsters zich vooral bezig moesten houden met het gereedmaken van verbandmateriaal en geen contact zouden hebben met de patiënten. Dit was in de praktijk waarschijnlijk onuitvoerbaar en getuigde van weinig waardering voor de zeer ervaren verpleegsters. De vele foto’s uit die periode bewijzen de omgang van Japanse verpleegsters met hun patiënten, hoewel er vast en zeker situaties voor de buitenwereld in scène gezet zullen zijn.

De beslissing die in 1914 in Tokio was genomen omvatte de instandhouding van een ambulance voor vijf maanden. Zonder twijfel werd toen gedacht dat de oorlog tegen deze tijd afgelopen zou zijn. Toen dit niet het geval bleek werd een tweede termijn bepaald van nog eens vijf maanden en daarna nog een derde die op 15 juni 1916 afliep.
Tijdens het eerste jaar van haar bestaan heeft de Japanse ambulance zorg verleend aan 750 gewonden, in meerderheid zwaargewonden. Na 15 maanden waren dit 900 gewonden, waarvan er 21 zijn overleden. De operatietafel is niet zonder werk geweest. Acht op de tien gevallen van gangreen zijn genezen. In mei 1916 was nog niet bekend wanneer aan de Japanse hulp precies een einde zou komen. Overwogen werd zelfs om de Japanse ambulances van Parijs en Londen over te brengen naar Petrograd, omdat Rusland zelf minder middelen had, maar uiteindelijk keerden ze in juni vanuit Parijs naar Japan terug.

Toen het zover was werd door de Société Franco-Japonaise een afscheidsfeest georganiseerd in het Musée d’Ennery, waar iedereen in toespraken bedankt werd voor de getoonde inzet. De leider van de ambulance, dr. Shihota, werd tijdens een officiële plechtigheid onderscheiden met het Légion d’honneur. Ieder lid van de missie kreeg een herdenkingsmedaille. Eenmaal terug in Tokyo kreeg het gezelschap een enthousiast onthaal, en iedereen een oorlogsmedaille.

Londen en Petrograd
De Japanse ambulance voor Londen maakte de tocht via de Verenigde Staten. 17 verpleegsters en drie artsen onder leiding van dr. Jiro Suzuki reisden met de lijnboot Shinyo Maru, en kwamen op 6 januari in St.Francisco aan. Vijf andere verpleegsters kwamen later, via een andere route. Op hun treinreis naar New York werden ze overal met enthousiasme onthaald en trokken veel bekijks. De twee hoofdzusters zijn Yao Yamamoto en Shize Kiyooka. Hun aankomst in Londen ging gepaard met een groot aantal officiële bijeenkomsten, onder andere een ontmoeting met leden van het koninklijk huis.

De ambulance voor Rusland ging met de Transsiberië express, waar een wagon speciaal voor hen gereserveerd was. Hun kledij week iets af van de andere ambulances. De artsen zijn in het khaki en de verpleegsters hebben hun traditionele kledij omgeruild voor een meer Europees model, met op het hoofd een blauwe baret. De bagage van de hele ambulance zat in een groot aantal reiskoffers, die zorgvuldig genummerd en geëtiketteerd zijn.
bronnen
- Le Figaro 25-5-1916
- Le Gaulois 4-4-1915
- Le Temps 8-2-1915 en 2-4-1915
- L’Intransigeant 7-4-1915
- Nouvelles de France 29-6-1916
- East Oregonian 7-1-1915 en 6-4-1915
- New York tribune 12-1-1915 en 13-1-1915
- The Ogden Standard 30-1-1915
- Tijdschrift voor Ziekenverpleging 1-3-1915
- Un hopital japonais à Paris; in: La Grande Guerre du XXe Siècle, 1re année No.11, Décembre 1915
- Bulletin de la Société francojaponaise de Paris; juillet 1914-octobre 1915
- Medical Ambassadors: Japanese Red Cross Nurses in Britain, 1915-1916; Hiroko Tomida & Gordon Daniels
- La coopération japonaise: La société de la Croix-Rouge, du Japon à Paris, Emile Bertin; in: La Revue hebdomadaire, 15-4-1915
- La coopération japonaise: Les faits et les idées au jour le jour, Emile Bertin; in: La Revue hebdomadaire, 24-4-1915
- Notes sur le Japon : le Japon pendant la guerre européenne 1914-1918 / Michel Ribaud; Paris 1919