Nancy Quack deed niet alleen haar verhaal in het Tijdschrift voor Ziekenverpleging, maar maakte ook een verslag voor het tijdschrift  Op de hoogte, 1-6-1916 :

INDRUKKEN OVER DE VERPLEGING DER GEWONDE EN ZIEKE MILITAIREN IN OOSTENRIJK

Gedurende drie maanden was ik werkzaam te Chrudim (Bohemen) in een hospitaal van het Beobachtungsstation voor zieke en gewonde soldaten aldaar. Door het Oostenrijksche Ministerie van Binnenlandsche Zaken is de gehele organisatie van de ziekenverpleging der militairen te Bohemen, Silezië en Moravië met te zamen 100.000 bedden in handen gelegd van de Berufsorganisation Deutschlands. Wat ik er van gezien en ondervonden heb, heeft verre mijn verwachtingen overtroffen. Voor ons land is het te hopen, dat mocht het ook in den oorlog betrokken worden, alles ter verpleging van zieke en gewonde soldaten op die afdoende wijze gereed zal zijn. Wat ik te Berlijn, Weenen, Buda-Pest etc. gezien heb van hotels, particuliere woningen, oude villa’s, schoolgebouwen etc., tot hospitalen ingericht, deed bij mij wel eens de gedachte opkomen „Holland moest eens eenige doktoren uitzenden om daar een kijkje te gaan nemen”. Mocht bij ons de nood aan den man komen dan zou met de ervaring ginds verkregen, dat hier tot sneller en beter handelen in staat stellen.

Chrudim is een oud stadje, 100 K.M. van Praag gelegen. Het is een schoolstad met zéér groote gebouwen. De 10 grootste en geschiktste zijn tegenwoordig ingericht tot hospitalen; elk gebouw wordt „object” genoemd. De indeeling is als volgt gemaakt:
3 chirurgische objecten;
3 objecten voor interne gevallen;
1 object voor verdachte gevallen;
1 object voor personen, die in aanraking waren geweest of in een zelfde wagon de reis medegemaakt hadden met besmettelijke zieken;
1 voor venerische ziekten;
1 barak voor besmettelijke ziekten.

Beobachtungsstations waren er achter het front ± 40 à 45 in de grenszone van Oostenrijk opgericht. De zieken en gewonden kwamen dikwijls direct van het front na een reis van vaak 2 tot 5 dagen aldaar aan. Sommigen waren reeds in een ander hospitaal geweest vlak achter het front. Meestentijds moesten deze hospitalen zoo spoedig mogelijk ontruimd, om over voldoende plaats te kunnen beschikken voor de gewonden, die weer uit de veldhospitalen ontslagen op hun beurt plaats moesten maken voor de meer recente gevallen.
Later, na den oorlog, zullen deze Beobachtungsstations dienst moeten doen om alle militairen, die van het front komen en naar hun vaderland terugkeeren, eenige dagen in quarantaine te houden ter voorkoming van besmettelijke ziekten en voor zuivering van ongedierte.

Gymnasium te Chrudim (Bohemen), ingericht als noodhospitaal. (Object voor interne ziekten).

Ik werkte in het Gymnasium, een zeer groot gebouw. Parterre was alles zooveel mogelijk ingericht voor het personeel, (landweermannen) met de keukens, bijkeuken, provisiekamer, groote ijskasten en ijskisten ter bewaring van levensmiddelen, slaapzalen voor personeel (militairen) aan de ééne zijde; aan de tegenovergestelde zijde slaapgelegenheid en eetkamers der zusters (Helferinnen). Een vleugel van het gebouw was bewoond door den directeur der inrichting. Voorts had men een kamer ingericht als „Kanzlei”, waar kantoorpersoneel werkte.
De zeer groote gymnastiekzaal van het Gymnasium, ingericht voor opname-badkamer, had een aparten ingang van buiten. De zaal was door een middenschol, tijdelijk geplaatst, in tweeën verdeeld en diende bij aankomst van een transport, behalve voor de eerste behandeling, ook voor het baden! Er waren 4 groote kuipbaden en 2 douches, koud en warm water in overvloed, in alle gebouwen extra aangelegd voor het doel. Groote kachels waren in beide afdeelingen van de zaal geplaatst. Kwam een transport aan, dan werd in de ééne helft, genaamd de „unreine Abteilung”, aan de zieke en gewonde soldaten alles wat ze aan en bij zich hadden, ontnomen. De verbanden werden in deze „unreine Abteilung” reeds verwijderd, de haren en baarden met de tondeuse bewerkt. De bovenkleedingstukken gingen genummerd met hetzelfde nummer, dat elke patiënt met een bandje om zijn pols bevestigd kreeg, eerst in grijs linnen zakken, daarna in diverse groote kisten, van binnen met blikken wanden voorzien. De laarzen werden in laarzenkisten verzameld; de petten in pettenkisten enz. Deze kisten werden zoo spoedig mogelijk naar het desinfectiegebouw getransporteerd. Geen 5 minuten later, nadat de zieke zijn intrede, gekleed en wel, in de „unreine Abteilung” deed, ging hij geheel ontkleed, geschoren en geknipt in de „reine Abteilung”; kreeg daar een warm bad en schoone kleeren aan, een noodverband om de wonden en werd indien noodig, behandeld tegen luizen.

Alvorens op de ziekenzaal te komen, heeft in de „Kanzlei” de inschrijving plaats. Door de medici wordt in de „unreine Abteilung” reeds de zaal aangewezen, waar de patiënt verpleegd moet worden. Alleen de aankomst te zien van een transport gewonden en zieken, de directe verzorging in deze Beobachtungsstations te aanschouwen , is een reis daarheen overwaard. Men moet er respect voor hebben zoo geregeld dit alles marcheert en bewonderenswaardig is het resultaat daarmede bereikt, voornamelijk – dank zij den krachtigen voorzorgsmaatregelen – het uitblijven tot heden van epidemieën !
Buiten het gebouw had men een kamer getimmerd, die als lijkenhuis dienst deed. Op de 1e étage waren de ziekenzalen en doktorenkamers en die voor de Hollandsche en Zwitschersche verpleegsters; een zeer groote zaal voor opberging der gedesinfecteerde monturen van de zieke en gewonde soldaten, een eetkamer voor Hollandsche en Zwitschersche zusters, een groote zaal ingericht als verbandzaal met wit houten kasten voor verband; een sterilisator, benoodigdheden voor urine-onderzoek etc. Op deze étage bevond zich ten slotte nog een badkamer ten behoeve van de doktoren, de Hollandsche en Zwitschersche zusters.

Op de 2de étage waren de meeste groote lokalen eveneens ingericht voor ziekenzalen; de ééne vleugel „abgesperrt” voor Typhus- en Ruhrpatienten, die zelfs als reconvalescenten, noch toegang hadden op de andere zalen, noch op dc corridors. Op alle zalen waren kachels geplaatst en was voor goede verlichting (gas en electrisch) zorg gedragen. De corridors waren eveneens voorzien van groote kachels en op verschillende plaatsen dicht bij de ziekenzalen, dienden groote spiritus- en petroleumkooktoestellen, om spoedig warm water te hebben voor de thermophoren en voor andere behoeften. De zalen waren ruim en frisch, meest met houten delen-, parket-, of cementvloeren, met benedenramen, die opensloegen, en bovenramen, die tuimelden. De bovenramen waren voorzien van gazen horren om het binnenkomen van insecten te voorkomen. Eenvoudige practische ijzeren bedden met stroomatrassen uit één stuk stonden er meest 20 op één zaal, 15 cM. van elkaar. Nimmer mochten de bedden om ruimte te winnen tegen elkaar staan, een bepaling waaraan streng de hand gehouden wordt. Voorde Typhus-, Dysenterie- en andere zeer ernstige patiënten waren ijzeren ledikanten met staaldraadmatras en 3-deelige kapok matrassen aanwezig. Eén zaal, geheel met deze bedden voorzien, was uitsluitend voor de ernstigste patiënten bestemd. Aan het hoofdeinde van elk bed was een houten lat met langwerpig zwart geverfd bord, waarop met krijt werd neergeschreven wat wetenswaardig was aangaande den patiënt.

Alle gebouwen waren in denzelfden trant ingericht, het ééne nieuwer en practischer, al naar gelang het gebouw langer of korter geleden gebouwd was. In de chirurgische objecten had men groote zalen, ingericht voor operatiedoeleinden, met goed dag- en kunstlicht voorzien. Enkele chirurgische objecten hadden Röntgenapparaten. In vele gebouwen had men uitstekende waschgelegenheden met buizennet naar de rioleering; in andere, groote hoeveelheden kleine ijzeren wasch- tafels met emmers daaronder voor opvangen van ’t vuile water. In bijna alle gebouwen vond men op de corridors fonteinen met waterleiding. De zalen en benoodigdheden, voor zooverre door te voeren, werden met odorit (lysol) gereinigd. In de corridors stonden groote withouten kasten voor linnengoed en voorraden, en withouten banken ten behoeve van de herstellenden die op de been waren. Ook hingen op verscheidene plaatsen brandbluschapparaten. Op elke zaal was een withouten plank tegen den muur bevestigd ter plaatsing van fleschjes, glazen met thermometers etc. Parterre was een ruimte voor een aantal brancards.

In de nabijheid van de closetten bevond zich een afdeeling, waarin open kasten voor opberging van ondersteken, urinals en andere benoodigdheden voor de zalen. Door bemiddeling van het desinfectiegebouw werd dagelijks ’s morgens vroeg alle vuile verband weggehaald en verbrand. In den tuin was een terrein- strook ingericht voor kalkkuilen, waar de ongebluschte kalk voorradig was voor het desinfecteeren der faeces van dysenterie- en typhuspatienten. De kamers der Hollandsche en Zwitsersche zusters waren eenvoudig, maar voor Kriegszeiten zeer voldoende; beter dan ik mij dit had voorgesteld ! Goede ijzeren ledikanten met staaldraadmatras en stroozak er op, witgelakte meubelen, klein ijzeren waschtafel, kast (half hang-, half kleerenkast), paar stoelen, houten of cementvloer, naar gelang van het gebouw waarin men gehuisvest was. Vele gebouwen hadden tuinen en prachtparken, maar de reconvalescenten konden slechts in enkele objecten van de buitenlucht genieten. Het Gymnasium, wat ik thans beschrijf, lag in het prachtige stadspark, waarin de arme soldaten niet werden toegelaten uit vrees voor infectie, door de stadsbewoners geducht. De arme kerels moesten zich tevreden stellen met in het mooie park te kijken. De verzuchting: „hè! mochten we daar eens in !” werd menigmaal geslaakt. Gelukkig dat een transport gewoonlijk maar een dag of acht bleef, om daarna in meer centraal gelegen hospitalen en op plaatsen te komen, waar dagelijks gelegenheid voor verblijf in de buitenlucht was.

Nu wil ik nog met een enkel woord de Aufnahmehalle beschrijven van het station waar de gewondentransporten aankomen. De trein komt aan, rangeert en komt vlak voor een groot houten gebouw ; tusschen den trein en dit houten gebouw loopt het overdekte perron, in 10 afdeelingen, naar de 10 verschillende objecten, verdeeld en genummerd; niemand mag uitstappen en men begint het eerst met de zwaar gewonden uit den trein te halen; deze worden op honderden brancards in het overdekte genummerde gedeelte geplaatst; doctoren gaan direct rond en ieder krijgt het nummer van het gebouw, waar hij ingedeeld is en wordt vervolgens in het gelijk genummerde lokaal gebracht. Nadat voor allen thee geschonken is, komen zoo spoedig mogelijk de Roode Kruis auto’s, welke ieder 4 brancards bevatten kunnen, en groote verhuiswagens, ingericht voor 22 brancards, voor. De patiënten, die loopen of strompelen kunnen, gaan naar een ander gebouw, dat ingericht is voor wachtzalen, theekeuken, verbandkamertje, doctorenkamertje; daar vinden ze lange banken, worden daar eveneens van thee voorzien, en nagezien door doktoren, die aanwijzingen geven naar welk object ieder van hen vervoerd moet worden. Die loopen kunnen, gaan gezamenlijk met den Feldwebel van dat object daarheen; wie strompelen, gaan met verhuiswagens, waarin lange banken geplaatst zijn. Voor elk object zijn een aantal landweermannen aanwezig en geroutineerd in de hun aangewezen werkzaamheden. Ze moeten eerst aantreden onder het overdekte gedeelte, dat het nummer heeft van het object, waarbij hij behoort. Een Oberlieutenant geeft even vóórdat de trein aankomt nog de laatste instructies en met kalmte en zekerheid doet ieder rustig zijn plicht. Bewonderenswaardig is het te zien, hoe binnen enkele uren als een transport van 800 tot 000 man aangekomen is, alle gewonden in de verschillende objecten bezorgd zijn. Spoedig heerscht weer aan het station de gewone kalmte en men kan zich niet voorstellen, dat kort te voren zoo’n beeld van diepe men- schelijke ellende zich afgcspceld heeft.

Pardobitz

Ten slotte nog een enkel woord over het groote barakkendorp Pardobitz, een stadje een half uur sporen van Chrudim gelegen. Op kleinen afstand van de plaats zelve zijn eindelooze rijen barakken gebouwd, berekend om 15000 „Infectionskranken” op te nemen. De kosten voor de inrichting hiervan hebben ongeveer 18 millioen kronen bedragen. Het dorp is geheel in witte kleur opgetrokken, waartegen de groote nummers op de verschillende gebouwen afsteken. Het terrein tusschen de gebouwen wordt grootendeels door breede straten ingenomen, die met jonge boomen beplant zijn en van banken voorzien. In een ceintuurbaan rond het dorp loopt de spoortein, voor den aanvoer van gewonde en zieke soldaten. De trein passeert de drie Aufnahmehallen en stopt eerst op de hoogte van de theekeukens, waar aan ieder ververschingen worden aangeboden. Van de in drie afdeelingen gescheiden Aufnahmehalle dient ééne voor infectieziekten; de andere twee voor verdachten van besmettelijke ziekten en voor de gewonden. Voordat de patiënten in ééne van deze drie afdeelingen komen, ondergaan ze dezelfde bewerking als in de „Unreine Abteilung” van de verschillende objecten hierboven beschreven. Zij komen hier in een kamertje, waar het vuile goed blijft, dat direct weggenomen wordt. Vervolgens komen ze in een badkamer daaraangrenzend, en vandaar in een ander lokaal, waar het schoone linnengoed voor hen klaar ligt. Met auto’s worden ze vervolgens vervoerd naar de barak, voor ieder naar gelang zijner ziekte aangewezen.
Op het terrein zijn 8 Inspectionsbarakken, waarin de patiënten komen, van wie nog niet is uit te maken aan welke infectieziekte ze lijden. Reusachtige waschinrichtingen en groote desinfectieovens, 3 operatie-gebouwen, en een gebouw voor sectie en bacteriologie, 3 woningen voor doktoren, 6 voor verpleegsters, elk met 50 kamers voor 1 of 2 personen; 8 kazernes voor personeel, ieder voor 50 man berekend; 5 groote keukens; op de hoeken en in het midden van dit barakkendorp hooge gebouwen, waar brandwachten dag en nacht de wacht houden; een ijsfabriek, slagerij, bakkerij, smederij en timmermanswerkplaats dragen er toe bij den grootschen opzet van deze reuzeninrichting te completeren. Alle gebouwen zijn van hout en de wanden hebben een bewerking ondergaan, waardoor ze zoo al niet brandvrij dan toch minder brandbaar zijn. Het geheel is wit geschilderd; de vloeren zijn van cement en de ramen van waschbare gordijnen voorzien. Baden en kachels waren in ontelbare hoeveelheden op het geheele terrein in de diverse gebouwen aanwezig. In stomme bewondering was ik over zulke uitgebreide voorzorgsmaatregelen!
Nog maar één enkel gebouw was bij mijn vertrek, nauwelijks een maand geleden, in gebruik. Geruimen tijd hadden we te Chrudim onafgebroken werk. Tusschen vertrek en aankomst van nieuwe transporten lagen nooit meer dan 1 hoogstens 2 of 3 dagen, waarin alles een extra grondige reiniging onderging. Tot driemaal toe tijdens mijn verblijf gebeurde het dat een nieuw transport aankwam, voordat het vorige vertrokken was. Dan komen handen te kort ! Ééns lagen in ons gebouw zelfs alle corridors vol met patiënten, omdat andere gebouwen voor den duur van 21 dagen „gesperrt” waren wegens een voorgekomen geval van vlektyphus. Het kleinste transport bestond uit 300 gewonden; het grootste tusschen 8 – 900 man. Eens kregen we in 36 uren zelfs 1280 gewonden en zieken, in drie transporten aangevoerd. Dikwijls was het dag en nacht werken! Hoeveel zorg moest er besteed worden aan de arme kerels, die vele maanden in de loopgraven geweest waren, zonder uit hunne kleeren te komen!
Groot is de ellende, die ik van nabij heb aangezien! Moge ons land gespaard blijven voor al die lichamelijke zoowel als geestelijke vernieling, daargelaten nog de materieele verwoesting, daarnevens aangericht. Verzachtend op dit schrikbeeld werkt de bewonderenswaardige wijze van verzorging der zieke en gewonde militairen, zooals die tot stand gekomen is door het organisatievermogen van Duitschland voor eigen land en voor Oostenrijk Hongarije! Dat ons land er bijtijds een voorbeeld aan neme! Ik besluit dit artikel met den wensch de belangstelling voor dit grootsche werk (verzorging van gewonden in oorlogstijd!) eenigszins opgewekt te hebben.

Zuster N. C. Quack.

terug naar: Nancy Clara Quack in Bohemen – Tijdschrift voor Ziekenverpleging